Afbeelding
Foto:

Op het landgoed Mariënwaerdt

De Appeldijk maakt plaats voor de Hooidijk, een heel andere dijk. Er ligt een smal voetpad, met aan weerskanten vooral eiken. De meidoornhaag eronder kan door gebrek aan zonlicht zijn vleugels niet goed uitslaan. Links van het pad laat de Linge hier zondagse gezicht zien, rechts van me dringt het bos van Mariënwaerdt zich op. Een ‘oud dwarrelbos’, las ik ergens – en dat is het precies.

Een bos op vruchtbare rivierklei, er zijn er niet veel van in ons land. Ik zie loofbomen, zware eiken, platanen, kastanjebomen, walnotenbomen, ratelpopulieren, beuken, essen – en daaronder scheuten, enten en uitlopers van het een en ander, jungle-achtige wildernisjes.

Betuwekenner Adriaan P. De Kleuver was hier een halve eeuw terug. Hij schrijft: ‘Zwaar geboomte staat op de oude kloostergrond. Het gezang van de broeders is verstomd. In het bos jubelen nu de wielewalen en klinkt de heldere lach van een groene specht.’

Er hangt vandaag een voelbare stilte. De zon vergroot, voorzover die doordringt in het dichte bos, de beginnende herfstkleuren nog eens uit. Straks, als de bladeren zijn gevallen, beleeft de klimop langs de boomstammen zijn glorietijd, met volop licht om te bloeien en vruchten te vormen.

Ik passeer de Hooge Schuur, een vloedschuur, nu ‘de grootste vergader-, feest- en presentatielocatie' op het landgoed. Even verderop kun je naar rechts, naar Huis Mariënwaerdt, het Grote Huis.

Het klinkerstraatje, ’t Klooster heet het, meandert tussen hoeves op terpen, hooibergen en nog meer vloedschuren. Achter de ommuurde moestuin springt het voorname, witgepleisterde oudste gedeelte van het Grote Huis in het oog. De gevel van de later aangebouwde rechthoekige noordvleugel is van kleine, bruinige baksteen.

De intrigerende klok op het dak van het koetshuis en de stokoude rode beuken naast het pad strijden om de aandacht. De machtige, hoogbejaarde Oosterse plataan, die ik een tel later pal voor de noordvleugel van het Grote Huis zie staan, wint op punten.