Afbeelding
Foto:

Op de Appeldijk

Ik loop op de Appeldijk op het landgoed Mariënwaerdt, even voor Beesd. Dat landgoed is er niet zomaar een, en die dijk al helemaal niet. De Appeldijk met zijn bejaarde hoogstamappelbomen met klassieke kruinen op de flanken, is rond half april bijkans het bekendste stukje Nederland. Met de bloesems op ooghoogte en de weelde aan bloeiend fluitekruid aan je voeten is het hier één grote bloemenpracht. De bloesemwandel- en fietstochten zijn niet van de lucht. 

Er zijn meer Appeldijken. Ook nog eentje bij Asperen en bij Heukelum, en weer een heel andere in Gorinchem. Maar dit is dé Appeldijk. 

Ik loop tussen de kruinen van de bomen door. Er is geen bloesem nu en ook geen bloesemtocht dus, gelukkig. De appels zijn geplukt en ook het blad is voor de helft weg. Ik kom welgeteld één fietser tegen. Ook op het water is het rustig, geen plezierjachten, geen kano’s. 

Langs de oever van de rivier loopt een wilgengriend met me mee. Een mooie bron van inkomsten, zo’n griend, ooit. De dunne twijgen waren vooral geschikt voor het maken van manden. Van de zwaardere takken werden stelen gemaakt voor allerlei gereedschap, maar er werden ook zinkstukken van gevlochten voor de versterking van rivieroevers of als stevig fundament voor menige sluis. Misschien maken we er straks biobrandstof van? 

Aan de andere kant van de dijk liggen zwart- en roodbonte koeien loom te zonnen in het weiland. Ik zie een biddende torenvalk.

Aan het eind van de Appeldijk, net over het bruggetje, zie ik er weer een, zo’n donkerbruin paaltje van nog geen meter hoog in de berm dat aangeeft waar en hoe de wandelroutes lopen. Rode, groene, gele en paarse pijlen sturen je alle kanten op. Het Wandelnetwerk Rivierenland, het Nordicwalkingnet en de langeafstandwandelpadenfederatie maakten hier overuren. 

‘Een land voor wandelaars is de Betuwe niet’, schreef de kuierende dominee Jacobus Craandijk in 1884.  
Hij moest eens weten.